Ik sprak de hoofdarts aan
Ik ben zijn zus, zei ik
Ik sta voor gore huizen
En barakken, hoog in masten
Klim op langs mijn haren zie je de nacht
Mijn trillende veren vol blauwzwarte stenen
Onze exotische nachten
De trieste dagen die je aan anderen gaf
Mijn lievelingsdroom
Je sneed hem open, hij drupte brullend leeg
Elders, geeuwde je, ik moet naar huizen
Gezelligheid, schotels met ander vlees
Ik wachtte spiedend, biddend
Langs ramen, veranda’s zeilend
Ruimde het afval op dat je achterliet
Vrouwen meestal, soms een man, een kind
Nahikkend van pijn en angst
Zonder ogen, lippen, wangen
Bond de voeten samen, pleisterde alles dicht
Een aapje wees naar je hart
Slapjes schommelend op de vloer
Twee verpleegsters liepen naar
Teddybeertjes gespietst op uitroeptekens
Naambordjes naast deurposten zeiden me
Dat hier je kindjes lagen
De drempels onbebloed
Daar moet verandering in komen
Mijn handen zijn bijlen dacht ik
Maar eerst hij, hij eerst, dan zij
Ik heb de deur gesloten, het licht gedimd
Je smerige verenbuik die uit de kooi stak
Een orgie van schimmel en stank
We zijn nu broer en zus van een ander land
Zei je dat ook tegen hen
Terwijl je traag geluk beloofde
Ik beschermde je je keek niet naar me om je zus, je lief
Hoog de lucht in je zag me niet
Kom lief ik gil
Een strakke kreet die uit je stuit en ogen spat
Meer verdien je niet
Je polsen hangen in metalen takken leeg te bloeden
Genoeg gewerkt, getobd, geschopt
Naar roze lijven die in je leegliepen
Geen sporen, een vraagteken
Laat ik je na
Kom, stik mijn dode handen in
Stil nu toch, de ochtend komt eraan
Met mat, broeierig licht vol blauwgroene vliegen
Ga lief ik moet nog vele drempels over
Vele gangen kamers wachten
Tussen je stukgepikte schedel en je hals
Hangt nog een morsige draad
Ik trek hem los, slik hem in
Mijn oren gonzen van genot
In mijn darmen blijf je wonen