aan de rand van een plein
zit ik op
een steen zo koud als ik

een man zei
hou je klaar vertrouw ons maar
je zult ze vinden
de voeten vooruit
de laadbak in

een stoep zonder voeten op
schudde monden heen en weer
een arm tussen rode bloemen
zei: we zijn je vrienden niet

tegen hoge dove muren
blinde ramen
was ik nog en huilde
op een steen zo koud als ik

met een knoop in mijn zakdoek
stap ik langs lege stoepen
langs wonden in bomen
op stoepen als balken
metaal en planken

dapper stappend stomweg roepend
naar vaders en moeders
die in stroppen hangen
en zo triest als een rots
zo zit ik neer zo stap ik door
tot ik ze vind