Wat valt er op het dak?
Een wissewasje, een wattenploem, een hamerling.
Hoe groot is het?
Twee voet groot, met lange bruine haren.
Een schat, een hartending!

Wie ben jij?
Een koning.
Wablief!
Een bij.
Merci!
En jij?
Een hand op vijf benen.
En ik heb een muis op mijn hand,
en ik tien nagels met witte manen.

Pit pot pad
Tip top boem!
Ram pats lam
Bing bang bom!

Wat vliegt er door de kamer?
Een wielewaal, een alewant, een mammegaar.
Twee katten op een olifant.
Hoor hun oren flapperen!
Zo lief, zo schattig!

Ik ben het gras.
En ik de koe.
Ik een boterham met choco.
Nee, het botervlootje zonder deksel.
Schei uit, jij bavaneesje!
Ik ben een kin met twee kuiltjes
Een snor op mijn broek
Een apenstaart op mijn neus
Frisdrank in mijn oren
En ijsjes op mijn buik.

Klets bam ling
Biver wats stram
Banke dei pienen
Hokketokketek!

Luister
Zeeën fluiten
Bergen zingen
Nietjes grommen
Slakken ijlen
Pennen zuchten
Mauw boe rekketekkeke waf!

Rekketekkebameloregamelan
Nee, dat ben jij!
Billenkoekenkikkerdril
Flauw hoor!
Saperlipoepetekeverjam
Pindakazeneuzepeuter
Averechtslinksschuinsscheerder
Torrenpilotendrijfwielgierder
Spreek, blaf, maf, kaf, paf!

Toen ik speelde, droomde
op mijn kamer
zag ik hem en waf
blaf maf
in de spiegel van de kast
daar was hij
als een kever in de regen

Wie was daar?
Jij of wij?
Wie stond daar buiten?
Voor de deur?
In de gang?

Wat vliegt daar op straat?
Een skrasjewassie timtomlan
Hoe sroot is hij?
Zo sroot als vijf bonen op een rij
Zo preet als een poom
en zo prat als een pier
Oei! Zo sroot! Zo loot! Zo proot
heb ik nog nooit gezien.

Samen:
Wij gekken
bekken in de lucht
stappen
met open armen
als stoelen rond een tafel

Kom nu koffiekan, snelkoker
glas en zon van goud
op trappen van agaat
kom, snel, pak in,
Vlieboerde komt, de stoute boer, de plastic beker
de laatste hanestraal.

Wie klopt er op de deur?
Een fee, een beest, een hobbetrien.
Hoe heet ze?
Ik.
Hoe heet je?
Zij.
Wie ben je?
Wij.

Wij zegt:
Drink je kousen op!
Eet je zeesop!
Zwem in je bord!
Sudder, kook en peuzel op
die spiegel voor je neus!
Wat sta je daar te staren
als een vadsige varaan!

Eureka!
Kom, de buizen zingen.
Abbelarelorifa! Hebban alla vogala!
Kussen, smakken, rechterwang
mond en linkerwang
en knuffelknuffelknuffellam
Tijgers zagen, tangen vagen,
appels hangen, peren vangen
stuiters knagen, muizen bramen
en ik stamel:
kom, kom, vrom,
ik hou zo van elkaar!