Er was ooit een koninkrijkje dat bewoond werd door witte en zwarte schapen. Eigenlijk waren de witte schapen zwart en de zwarte wit, maar omdat de zwarte schapen de witte steeds zwart noemden, was het een gewoonte geworden de witte schapen ‘de zwarte schapen’ te noemen; de zwarte schapen daarentegen noemden zichzelf ‘de witte schapen’.
Nu ging het werkelijk heel slecht tussen die witte en zwarte schapen. En één van de redenen was nou net dat de zwarte schapen de witte schapen zwart noemden. Daar werden de zwarte (maar in feite witte) schapen pisnijdig van en zeiden : ‘Als jullie ons toch zo zwart vinden, terwijl jullie de enige zwarte schapen in het land zijn, en jullie jezelf wit noemen, terwijl jullie integendeel zwart zijn, wat let jullie dan een nieuw koninkrijkje te maken dat je Witschaapland noemt en waar jullie dan eindelijk bevrijd zullen zijn van alle zwarte schapen ?’
Maar dat vonden de witte schapen (die eigenlijk zwart waren) net heel kwetsend en beledigend en ze antwoordden : ‘Jullie zijn zwart, jullie zijn dat altijd al geweest en dat zullen jullie blijven. Hoor maar : wat jullie net gezegd hebben, bewijst dat jullie zwart zijn. Wie komt anders op het idee ons in de steek te laten door ons te verplichten Witschaapland te stichten, terwijl we jullie altijd goed behandeld hebben, hoewel jullie zwart zijn.’
Waarop de zwarte schapen (die eigenlijk wit waren) zeiden : ‘Luister, als jullie ons niet constant zouden zwartmaken, zouden we zelfs bereid zijn te zeggen dat we zwart zijn. Ja, heus, dat zouden we doen. Maar net omdat jullie almaar blijven zeggen dat we zwart zijn, beseffen we meer en meer dat we wit zijn. En trouwens, jullie hebben ons nooit goed behandeld, want jullie blijven bij hoog en bij laag beweren dat we zwart en dus ook slecht zijn, wat we ook doen, of het nu goed of slecht is. En omdat we niet graag zwartgemaakt worden, net omdat we wit zijn, en omdat jullie maar niet willen inzien dat jullie de zwarte schapen zijn, en niet wij, willen we toch liever wit zijn en blijven, en als het moet, zal dat maar in een ander land zijn, zonder jullie.’
‘Zie je’, repliceerden de andere schapen dan weer, ‘dat is net een bewijs dat jullie zwart zijn. Eens zwart, altijd zwart.’
‘Nee, helemaal niet’, zeiden de andere schapen, ‘we zeggen wat we nu voelen, en misschien hebben onze ouders dat ook gezegd, maar dat was dan omdat ze zich net zo voelden. Maar dat vinden jullie helemaal niet belangrijk. Door wat jullie nu zeggen en blijven herhalen en altijd al gezegd hebben: eens zwart, altijd zwart, komen we te weten dat jullie altijd zo over ons gedacht hebben. Daarbij vergeten jullie twee dingen: één, dat we wit zijn, en niet zwart, en twee, dat wie eens zwart was niet altijd zwart hoeft te blijven.’
Daarop zeiden de zwarte schapen (die zich wit waanden) : ‘Nonsens. Leugens, typisch voor zwarte schapen. Om ons tegen jullie te beschermen, zullen we voortaan al wat naar zwart zweemt of zich als zwart voordoet als pikzwart beschouwen en ook scherp veroordelen. Eigenlijk horen jullie hier niet eens thuis.’ En ze legden hun handen voor hun oren en zeiden: ‘We luisteren niet meer naar jullie. Want zwart is een bedreiging voor ons koninkrijk.’
De zwarte schapen (die dachten dat ze wit waren) kwamen samen om deze ernstige bedreiging te bespreken en beslisten voortaan niet alleen hun oren af te stoppen maar ook hun ogen te sluiten voor al wat zwart was, in de overtuiging dat ze daardoor hun koninkrijk konden redden. En ze sloten ze zo lang en zo vaak dat ze na verloop van tijd niet eens meer naar elkaar keken, noch naar hun vrienden of familie of ouders of foto’s van hun voorouders en dus, gelukkig, ook nooit te zien kregen dat ze zelf zwart waren. En ze sloten hun ogen zolang en met zo’n grote angst nog iets zwarts te zullen zien dat ze, toen ze hun ogen openden, net datgene zagen waar ze zo bang voor waren. Alles was zwart geworden. Het hele koninkrijk zag zwart van de zwarte schapen.
‘Waar zijn de zwarte schapen ?’, riepen ze vertwijfeld uit.
Die waren er niet meer. Dat waren ze zelf. Want wanneer ze in de spiegel keken, zagen ze een zwart schaap. En wanneer ze bij elkaar langs liepen om na te gaan waar de zwarte schapen heen waren, stelden ze vast dat ze allemaal in zwarte schapen waren veranderd. Er waren geen andere zwarte schapen meer behalve zijzelf, en de reden hiervan was de volgende : terwijl de zwarte schapen (in de waan dat ze wit waren) zo lang en zo stevig hun ogen dichtknepen om hun koninkrijk te redden, en intussen uiteraard bleven sakkeren op alles wat zwart was in hun ogen (en dus ook op de witte schapen die, volgens hen, zwart waren), waren diezelfde witte schapen, al dat gevit op hen beu, op een dag gewoon op één plek blijven zitten, ver weg van de zwarte schapen, en beslisten zich niet meer te laten brandmerken als zwarte schapen. Wit van woede noemden ze zichzelf voortaan wit, en ze waren best trots op hun naam. En aangezien de zwarte schapen heel die tijd hun ogen dichthielden maar ondertussen bleven schimpen op de witte schapen (die zich net daardoor witter dan wit voelden), hadden diezelfde zwarte schapen dat niet eens opgemerkt en raakten de witte schapen almaar vastbeslotener om zich niet meer in te laten met de zwarte schapen. ‘Kom, we verhuizen', zeiden ze, 'de zwarte schapen kijken toch niet naar ons om. Waarom zouden wij dan nog naar hen omkijken?’ En zo kwam het dat in dat stukje land waar de zwarte schapen (de echte zwarte schapen welteverstaan) leefden, alleen nog zwarte schapen overbleven.
Elk wit schaap dat ooit voor zwart schaap werd uitgescholden en daarop besloot definitief te eisen als wit schaap benoemd en behandeld te worden en net daarom weerom als zwart schaap werd behandeld en ook zo genoemd werd, weet waarover ik het heb. De zwarte schapen (die echt zwart zijn maar zich wit wanen) hoef ik geen uitleg te geven, want het is eigen aan zulke zwarte schapen dat ze enkel naar zichzelf en naar andere zwarte schapen luisteren die net hetzelfde zeggen als zijzelf, namelijk dat ze wit zijn en alle andere schapen zwart.
Dat sprookjesachtige koninkrijkje bestaat intussen niet meer, want er zijn nu twee koninkrijkjes, dat van de witte schapen, en dat van de zwarte schapen. Merkwaardig is trouwens dat het koninkrijk van de witte schapen door de zwarte schapen, hun buren, steeds het koninkrijk van de zwarte schapen wordt genoemd, terwijl de witte schapen uiteraard dezelfde naam voor het koninkrijk van hun buren, de zwarte schapen gebruiken. Waardoor iemand die Zwartschaapland wil bezoeken, vooral goed moet opletten aan wie hij de weg vraagt: want de zwarte schapen blijven beweren dat Zwartschaapland hun buurland is en dat zijzelf in Witschaapland leven, en wanneer je in Witschaapland bent, beweren de witte schapen net hetzelfde.
Heel merkwaardig is ook dat, tot op de dag vandaag, de zwarte schapen schande spreken over wie ze de ‘zwarte schapen’ noemen. Maar ook de witte schapen zijn boos op de zwarte schapen die zich wit wanen en wel hierom: omdat de zwarte schapen hun buren, de witte schapen, halsstarrig zwarte schapen blijven noemen en aan elke bezoeker die hun landje aandoet het volgende vertellen:
‘We hebben het voorspeld en ervoor gewaarschuwd, en ons vermoeden is nu duidelijk bevestigd: zwarte schapen kun je niet vertrouwen. Ziet u, na al wat we voor hen gedaan hebben, hebben ze ons land verlaten en een eigen koninkrijkje gesticht, net toen we ons uiterste best deden om al wat zwart was te verdrijven. En weet u wat ze ons, witte schapen, hebben aangedaan? Ze hebben ons in het geniep, toen we onze ogen dichthielden en even aan het dutten waren, met zwarte verf beschilderd. Zo lijkt het alsof we zwart zijn, terwijl iedereen weet dat we wit zijn. Vindt u dat niet ongehoord? Kijkt u maar, onze pootjes, onze rug, onze oren, het is allemaal zwart. Kunt u zich voorstellen in wat voor ellende we leven? Wij die wit zijn, ogen zwart, en dit voor de rest van ons leven. Want die verf krijg je er nooit meer af. En wist u dat zijzelf 's ochtends urenlang voor de spiegel doorbrengen om zich wit te verven, terwijl ze eigenlijk zwart zijn? Jawel, ze zijn nog altijd zwart, al lijken ze wit. En wij zijn wit, al hebt u de stellige indruk dat we zwart zijn. En dat komt allemaal door die zwarte schapen. Gaat u alstublieft niet naar Zwartschaapland. Praat niet met hen, u mag ze niet geloven, wat ze u ook vertellen, ook niet wanneer ze u zeggen dat we zwarte schapen zijn. Want vergeet u niet: een zwart schaap blijft een zwart schaap, voor eens en voor altijd.’